Aan weinig lijkt tegenwoordig zoveel behoefte als aan leiderschap. Schrijvers van hoofdredactionele artikelen, columnisten en politieke journalisten houden niet op te verzuchten dat gebrek aan leiderschap het grote manco van onze tijd is. Zoveel problemen zouden kunnen worden opgelost (…) als politici en bestuurders hun verantwoordelijkheid onder ogen zouden zien, als zij werkelijk initiatief zouden nemen (…).
Met deze constatering opent schrijver Maarten Asscher het openingsessay in het themanummer van literair tijdschrift De Gids over leiderschap. Er lijkt inderdaad een ware cultus rondom het ideaal van leiderschap te hangen. Maar wat klopt er van de stelling dat er in de huidige samenleving een breed verlangen naar daadkrachtige politici rondzingt? Willen Nederlandse kiezers écht meer leiderschap?
De auteurs van De wankele democratie tonen dat Nederlanders inderdaad in toenemende mate een verlangen naar ‘sterke leiders’ hebben, maar deze cijfers zijn wat gedateerd. In 1999 steunde 28 procent een politiek systeem met een sterke leider die zich niet druk hoeft te maken om het parlement en verkiezingen. In 2008 lag dit op 40 procent (cijfers European Values Study). Tegelijkertijd neemt volgens het onderzoek in De wankele democratie ook het cynisme van burgers over wat Den Haag doet toe: zij vinden dat politici meer beloven dan zij waar kunnen maken.
Cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau gaan dieper in op de trend van de laatste jaren en tonen dat Nederlanders sterk verdeeld zijn over leiderschap. Aan de éne kant keurt 34 procent het bestuur door enkele krachtige leiders af, aan de andere kant spreekt 35 procent juist zijn steun uit voor deze bestuursvorm. De omvang van deze tweede groep nam sinds 2008 bovendien licht toe.
Er is dus sprake van een (lichte) toename van de roep om een sterke leider, maar een even groot deel keert zich hier ook vanaf.
Dat brengt ons bij de hamvraag: als meer ruimte voor een krachtige leider het politiek cynisme kan terugdringen en eventueel zelfs leidt tot een hoger opkomstpercentage bij verkiezingen, moeten we het systeem dan aanpassen? Dat hangt er vanaf wat voor samenleving burgers willen. Meer ruimte voor één stem in een besluitvormingsproces betekent automatisch minder democratie. Als op ieder politiek dossier (onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid) één krachtige leider het voor het zeggen heeft, kunnen scholen, ziekenhuizen, vakbonden of werkgeversorganisaties niet meer meepraten. Misschien gaat dat goed, maar de kans op verzet en verdeeldheid is groter dan bij meer democratische besluitvorming. Als het misgaat, zal de vertrouwenscrisis bovendien verergeren.
Toch zijn er ook onderwerpen denkbaar waar meer leiderschap wél verschil kan maken. Neem het maandelijkse verhuiscircus van het Europees Parlement. Puur omdat Frankrijk samen met de vijf andere EGKS-oprichters één van de hoofdsteden van de EU wil zijn, moeten Europarlementariërs eens in de maand van Brussel naar Straatsburg afreizen. Overigens zit het secretariaat van het parlement ook nog eens in Luxemburg. De jaarlijkse kosten van deze verhuisoperatie liggen tussen de 169 en 204 miljoen euro, terwijl de gebouwen in Straatsburg 89 procent van de tijd leeg staan.
Het is dus aan de huidige generatie politici om duidelijk te maken wanneer wél en wanneer niet meer leiderschap gewenst is. Ook als dat ten koste gaat van de steun voor de eigen partij of de positie van het eigen land in een internationaal samenwerkingsverband.